Een zeldzaam klein penantkastje ook wel een “commode à vantaux” genoemd, dat op basis van de uitzonderlijk hoge en verfijnde kwaliteit toegeschreven kan worden aan het rijke oeuvre (afkomstig uit het atelier) van Matthijs Horrix (1735-1809).
Het penantkastje is vervaardigd gedurende de Hollandse Louis XVI-periode omstreeks 1785-1795. Opgebouwd uit Eikenhout belijmd met fineer van Satijnhout-, gekleurd en Gewaterd Esdoorn-, Afrikaans Padauk-, Amarant- & Buxushout. Gedecoreerd met hoogstaande marqueterie van gedraaide linten, strikken, rozetten, kwastjes en schelp gedetailleerd met “penwork”. En verschillend bieswerk, lakwerk panelen en vergulde messing monturen
Unieke details zijn het schaaldiertje dat uit de schelp kruipt en de lakwerk panelen met bloem- & bladermotieven uitgevoerd in goud en kleur.
Afmetingen; Hoogte: 78 cm, Breedte: 80 cm, Diepte: 41 cm.
Herkomst: Buitenplaats Sandwijck in de Bilt van de Familie van Boetzelaer.
Verkocht
Matthijs Horrix (1735-1809)
Matthijs Horrix, de belangrijkste meubelmaker van Den Haag en favoriete hofleverancier, werd in 1735 geboren in Lobberich in de buurt van Krefeld, Duitsland. Hij genoot zijn opleiding in de Europese mode hoofdstad Parijs, werd in 1764 bijgeschreven in het gilde van meubelmakers in Den Haag en vestigde zich in datzelfde jaar met een werkplaats aan de Spuistraat in deze stad. Hij was een specialist in het vervaardigen van meubels in de Franse stijl verrijkt met marqueterie. In Den Haag werd de Franse mode op de voet gevolgd en Horrix vervaardigde dan ook veelal meubilair “volgens de nieuwste smaak te Parys”. Daarvan getuigt, uit een notariële akte uit 1773, ook de toepasselijke naam die hij zijn winkel gaf “Comod van Paris tot ’s haag” (“In de commode van Parijs tot Den Haag”). Zijn onderneming ontwikkelde zich vanaf omstreeks 1770 tot een omvangrijke, veelzijdige en productief atelier. In 1771 trad Horrix toe tot het Pietersstoelgilde en was naast “Meester Kabinetmaker” vanaf nu ook “Spaanse stoelenmakers Baas”. Bovendien werd Horrix’s medewerker Willem Corbaz in 1771 als “Behanger” ingeschreven in het Pietersstoelgilde, zodat er ook beklede stoelen geleverd konden worden. En vanaf dat moment kon Horrix volledig in eigen beheer alle meubels vervaardigen die voor de inrichting van een woning nodig waren. Iets waarvan men aan het Stadhouderlijk Hof, in hofkringen en andere welgestelden gretig gebruik maakte.
Na het overlijden van Matthijs in 1809 zet Pieter Paulus Horrix (1767-1840) de werkplaats van zijn oom voort. En later leggen de gebroeders Matthieu Sr. en Willem Sr. de basis voor de “Anna Paulowna meubelfabriek”, de eerste met stoomaangedreven machines in de meubelindustrie in 1856. Na het overlijden van Matthieu Sr. in 1889, zien de zoons het niet meer zitten om de fabriek voort te zetten en sluiten deze in 1890. Hiermee komt er een einde aan Nederlands grootste meubelmakers geslacht, die 126 jaar aan rijke meubelhistorie achterlaat, welke vandaag de dag nog steeds erg geliefd is.
Familie van Boetzelaer
Het oudste archiefstuk dat refereert aan de familie van Boetzelaer dateert uit 1265. In die tijd vestigde het geslacht “van den Boetzelaer” zich in het hertogdom Kleef. Het stamslot “Burcht Boetzelaer” ligt ten oosten van Kalkar aan een oude Rijnarm. In de 15e eeuw huwde Rutger van den Boetzelaer (1404-1460) met Elburg, vrouwe van Langerak en half Asperen. Hun zoon Wessel van den Boetzelaer en diens nakomelingen bleven in Nederland gevestigd. Het Kleefse bezit kwam aan Wessels jongere broer Zweder, die daarmee de stamvader werd van de Duitse tak van de familie, die in 1711 is uitgestorven. Asperen bleef beheerd door leden van de oudste tak. Vanaf de 15de tot de 20ste eeuw heeft de familie van Boetzelaer zich gevestigd in verschillende plaatsen in de provincies Drenthe, Gelderland, Utrecht & Zuid-Holland. Leden van de familie van Boetzelaer droegen titels als Heer, Baron & Graaf en beklede diverse belangrijke functies als Drost & Regent. Waarvan Gideon: Baron van de Boetzelaar (1569–1634) ambassadeur van de Verenigde Provinciën bij de koning van Frankrijk, heer van Langerak en van 1620 tot 1634 stedevoogd van Loevestein & Woudrichem en ambachtsheer van Carnisse, de bekendste is geweest. De tegenwoordige Van Boetzelaers komen uit een zijlijn van de tak van Asperen. Zij stammen allen af van Coenraad Carel Vincent van Boetzelaer (1776-1845), heer van Dubbeldam.
Buitenplaats Sandwijck in de Bilt
De buitenplaats Sandwijck is in 1770 in opdracht van Adriana Voet van Winssen gebouwd in de Hollandse Classicisme stijl. Dit om de 17de eeuwse boerderij die haar in 1759 door vererving was toegekomen te vervangen. In 1854 kwam Sandwijck door vererving in het bezit van mevrouw Elisabeth Charlotta Petronella Both Hendriksen (1809-1880) en haar man, Christiaan Willem Johan baron van Boetzelaer, heer van Dubbeldam (1806-1872). En bleef tot 1963 in het bezit van de familie van Boetzelaer, welke het verkochten aan de stad Utrecht, die het in 1967 doorverkochten aan de Universiteit Utrecht omdat ze er grootste plannen mee hadden. Hiervan kwam helaas niets terecht, waardoor het huis 16 jaar leeg stond, verwaarloosd & zwaar in verval raakte en er uiteindelijk een sloopvergunning werd aangevraagd. De sloop ging echter niet door, omdat in maart 1980 het huis werd gekraakt en de bewoners hard aan de slag gingen om het bouwval te herstellen. Ook werd door een groep vrijwilligers, de Werkgroep Sandwijck, het zwaar achterstallige onderhoud van het landgoed aangepakt. In 1989 werden de krakers gelegaliseerd, de villa gekocht en in de periode van 1989-1991 op professionele wijze gerestaureerd door Woonstichting De Key. Zij realiseerde twintigonzelfstandige woningen, waarvan de huurders een woongroep vormen. In 2020 is het monumentale pand verkocht aan de monumentorganisatie “Stadsherstel Utrecht”.