Terug

Petrus Johannes (Jan) Schotel (1808-1865)

In een stormachtige baai met hoge rotswanden is een reddingsoperatie bezig van een driemaster die schipbreuk lijdt. Op de (linker)voorgrond manoeuvreert een vissersboot tussen de rotsen door, om de twee reddingssloepen met opvarenden en de drenkelingen bij de zinkende driemaster te hulp te schieten. Op het zwaard van de vissersboot heeft de schilder zijn signatuur geplaatst “P.J. Schotel”.

Op een ander werk wordt het vervolg van deze reddingsoperatie afgebeeld en is er meer van de hoge witte krijtrotswanden zichtbaar. Naar alle waarschijnlijkheid gaat het hier om de Normandische kust van Frankrijk, welke na zijn studiereizen tussen 1827-1835 ter inspiratie hebben gediend voor onder andere deze werken.

De Dordtse kunstschilder Petrus Johannes (Jan) Schotel (1808-1865) heeft met name veel faam verworven door bekroonde werken in zijn Romatisch-Realistische schilderstijl van maritieme voorstellingen. Jan was een volger van de typische Klassieke Hollandse School en een expert wat betreft de technische en historische details van schepen. Zijn werken werden bekend en geroemd binnen- & buiten de landsgrenzen, dit leverde hem gedurende zijn carrière de nodige onderscheidingen & prijzen op en opdrachten & verkopen aan koningshuizen, edelen, welgestelden, etc. Zijn werken zijn te bezichtigen in onder andere diverse museums in Nederland, waaronder het “Scheepvaart Museum” in Amsterdam en “Boymans-Van Beuningen in Rotterdam”.

 

Maker: Petrus Johannes (Jan) Schotel (1808-1865)

Periode: 1830-1860

Materiaal: Olieverf op doek

Afmetingen: 124×159 cm (inclusief lijst)

 

De laatste twee afbeeldingen in de fotoreeks betreffen een tekening en een steendruk van een jonge en oudere P.J. Schotel.

 

Petrus Johannes (Jan) Schotel (1808-1865)

De Hollandse kunstschilder Petrus Johannes (Jan) Schotel is geboren in Dordrecht op 19 augustus 1808. Hij was de zoon van de bekende zeeschilder Johannes Christiaan Schotel (1787-1838) en Petronella (Elisabeth) van Steenbergen (1781-1840). Het echtpaar kreeg vier zonen en twee dochters. Het werd al snel duidelijk dat onder andere Jan over hetzelfde tekentalent als zijn ouders beschikte. Hij werd opgeleid door zijn eerste leermeester Martinus Schouman (1770-1848) en later door zijn vader om in zijn voetsporen te treden. Naast kunstschilder was hij ook een bedreven etser, lithograaf, aquarellist & tekenaar en tevens een voortreffelijk beoefenaar van muziek en beschrijver van de vaderlandse geschiedenis en het Nederlandsche zeewezen.

Zijn vroegere schilderijen zijn minder helder, waarin de bruin- & grijstinten overheersen en de maritieme voorstellingen dramatischer zijn weergegeven.

In 1827 behaald hij een eerste prijs en vergezelde zijn vader datzelfde jaar naar Parijs om een schilderijententoonstelling te bezichtigen. Dit om bekend te worden met de nieuwe romantische en sentimentele richting die de schilderkunstwereld was ingeslagen. Ook maakte hij hier kennis met Jean-Antoine (Théodore) de Gudin (1802-1880), (François)-Pascal Simon baron Gérard (1770-1837), Ary Scheffer (1795-1885) en andere Franse School (groot)meesters uit die tijd. In het volgende jaar vergezelde hij zijn vader op een reis langs de stranden van de Noordzee en in 1829 langs de Franse kust. De reizen in Nederland en naar België, Frankrijk & Duitsland in 1827, 1828, 1829 & 1835 brengen verandering in zijn schilderwerk dat hierdoor een warmer karakter krijgt.

In 1830 verwierf hij dankzij een aantal werken de nodige bekendheid, dat hem het gouden eermetaal opleverde, veel lof tijdens de Haagsche tentoonstelling en een benoeming door Zijne Majesteit tot onderwijzer in de tekenkunst aan het Koninklijk Instituut voor de Marine in Medemblik. Hij was daar nog maar kort werkzaam toen hij van prins Frederik der Nederlanden (1797-1881), de tweede zoon van Koning Willem I der Nederlanden, het bevel ontving zich naar de flottielje voor Antwerpen te begeven en twee schilderijen te vervaardigen van het springen van de kanonneerboot van commandant (Jan) Carel Josephus van Speyck (1802-1831). De beide schilderijen werden vereerd in Medemblik en hij ontving een onderscheiding voor de bekroonde werken die dankzij zijn penseel de heldendaad van Van Speyck hebben vereeuwigd.

Op 7 juli 1831 trouwt Jan in Zutphen met Marie Victoire De Veye, dochter van een officier. Het echtpaar kreeg negen kinderen, waarvan hun dochter Petronella Elisabeth Schotel (1834-1917) ook beschikte over de “Schoteltalenten” en ook kunstschilderes werd. Zij ging in de leer bij stilleven & bloemenschilderes en tevens haar tante Christina Petronella Schotel (1818-1854).

In 1840 maakte Jan een studiereis op de Noordzee aan boord van oorlogsbrik “Z.M. De Koerier” behorende tot het exercitie-eskader.

In 1843 nam hij, op verzoek van en met prins Frederik, aan boord van het fregat “De Rijn”, deel aan een kruistocht van het exercitie-eskader op de Middellandse Zee.

In 1849 geeft Buffa & Zonen te Amsterdam een werk uit, getiteld; “Heldendaden der Nederlanders ter zee, van de vroegste tijden tot op heden, naar aanleiding van de geschiedenis van het Nederlandsche zeewesen”. Dit werk van lithografieën is ontworpen door Mr. J.C. de Jonge (1793-1853), met ophelderende teksten voorzien door P.J. Schotel van 15 voorstellingen, in groot folio, elk met 3 platen. Op last van de Russische keizer is het werk in het Frans vertaald en aan Z.M. de koning opgedragen. Het werk werd bestempeld als een uiterst nauwkeurig en waarheidsgetrouw historisch naslagwerk, waarmee Jan zich als kunstschilder en zelfstandig historisch onderzoeker onderscheidt boven zijn vele kunstgenoten, met name door zijn ontwikkelde expertise van de technische en historische details van schepen.

In de tussentijd duurde het niet lang voordat zijn faam ook buiten de landsgrenzen rijkte door de kunst die hij naar exposities zond in Hamburg, Keulen en Hannover.

Omstreeks 1851 wordt het Koninklijk Instituut voor de Marine in Medemblik opgeheven en verhuisd het in de navolgende jaren naar Den Helder. Jan verkrijgt op zijn verzoek wachtgeld en verhuisd naar Kampen. Voor de opheffing maakte hij aan de hand van een eerder gemaakt daguerreotype nog een portret van één van zijn beste vrienden, kapitein-luitenant ter zee & directeur van het marine-instituut Jan Carel Pilaar (1798-1849). Dit portret werd door J.W. Kaiser gegraveerd, bij Buffa & Zonen te Amsterdam uitgegeven en de opbrengst diende ter oprichting van een monument op het graf van Pilaar.

In 1852 vervaardigde hij naast een aanzienlijke hoeveelheid tekeningen, studiën & schetsen, ook 24 schilderijen en dit aantal liep op tot 88 voltooide werken gedurende zijn tijd in Kampen. Deze werden door de commissiën der tentoonstellingen te Groningen, Parijs, Amsterdam, Maagdenburg, Lubeck, Leipzig & Düsseldorf, waar zij geëxposeerd waren, verkocht.

In 1855 bezocht hij Parijs, waar hij de gast was van Ary Scheffer. Kort daarop in 1856 verruilt hij het Nederlandse Kampen voor het destijds Duitse kunstenaarscentrum Düsseldorf.

De acht jaar die hij daar heeft doorbracht waren de belangrijkste van zijn kunstleven. Nauwelijks was hij er gevestigd of zijn werken werden bewonderd op de aldaar gehouden tentoonstelling “für Rheinlaade und Westphalen” en ook exposeerde hij te Londen, wat de aanvraag van opdrachten met de dag deed groeien.

In 1861 bezocht hij een tentoonstelling te Middelburg waar zijn schilderijen werden geëxposeerd. Hij deed daarbij een kunstreis door Zeeland, maakte natuurschilderingen te Ouddorp en op Walcheren, maakte studiën op de Tien Gemeten en bracht voor de laatste maal een bezoek aan zijn geboortestad.

In 1862 bezocht hij een tentoonstelling te Keulen, waar zijn schilderij, naast die van Andreas Achenbach (1815-1910), de eerste plaats bekleedde.

In 1863 vergezelde hij zijn zoon Johannes Christianus (1838-1869) naar het Nieuwe Diep, toen deze als Luitenant tweede klasse & commandant over de artillerie, gereed was om te vertrekken op het schroefstoomschip “Z.M. het Metalen Kruis” naar Japan. Dit was de laatste maal dat zij elkaar zagen. Zijn zoon behaalde veel roem in de oost, commandeerde in 1868 als 1ste officier “De Cycloop”, werd door de koning benoemd tot Luitenant 1ste klasse en grotere onderscheidingen waren hem ten deel gevallen, als hij tijdens zijn terugreis tussen Soerabaja en Batavia op het compagnieschip “Fop Smit”, niet was komen te overlijden in Juli 1869.

Kort na zijn terugkomst in Düsseldorf verliest Jan zijn 30-jarige dochter Charlotte, na eerst zijn kleinzoon te hebben moeten begraven. De dood van deze dochter trof hem diep en met de tijd namen zijn krachten af en ontwikkelt hij hartkwalen.

In datzelfde jaar besloot hij Düsseldorf te verlaten en te verhuizen naar Dresden, waar één van zijn getrouwde dochters en een zoon woonden. Waar hij na een ondragelijk lijdensweg op 23 juli 1865 komt te overlijden op 57-jarige leeftijd. Zijn dood werd algemeen betreurd en zijn bewonderaars richtten een monument op zijn graf op.

Zijn kunstnalatenschap werd op 13 Maart 1866 in Amsterdam verkocht. En de werken die zijn verkocht bij leven zijn verspreid over de gehele wereld. In Europa, Rusland, West- & Oost Indiën, Amerika, etc. versier(d)en zijn werken keizerlijke, koninklijke, vorstelijke paleizen en galerijen in onder andere Berlijn, Besançon, Breslau, Dresden, Edenburg, Elburg, Frankfort, Greifswalde, Hamburg, Leipzig, Lion, Londen, Losewitz, New-York, Parijs, Petersburg, Philadelphia.

Zijn werken leverde hem gedurende zijn carrière, naast eerder beschreven roem & belangrijke opdrachtgevers & verkopen, de volgende hoogtepunten op;

– Benoeming tot lid van kunstlievende genootschappen Pictura te Haarlem, Arti Sacrum te Rotterdam, Felix Meritis te Amsterdam en verschillende te Duitsland.

– Onderscheidingen en prijzen; Gouden en dubbelen zilveren ereprijzen ontvangen. Door Koning Willem I der Nederlanden (1771-1843) & Koning Louis Philippe van Frankrijk (1773-1850) met goud bekroond en door Koning Leopold II van België (1835-1909) met zilver bekroond. Prins Hendrik der Nederlanden (1820-1879) vereerde hem met een kostbare doekspeld tijdens een bezoek in zijn atelier in Medemblik. En hij werd door Koning Willem II der Nederlanden (1792-1849) tot Officier der Eikenkroon benoemd.

Prijs op aanvraag